De man die de taal van de slangen sprak. Een fantastisch-allegorische roman van Andrus Kivirähk

Leve het … Estisch. Essay over Andrus Kiviräkh door Cornelius Hasselblatt

DE ESTISCHE AUTEUR ANDRUS KIVIRÄHK IS EEN GELIEFD schrijver bij jong en oud. Zijn humor, zijn virtuoze taalgebruik en fantasievolle scheppingen zijn in de Estische literatuur ongeëvenaard. Cornelius Hasselblatt schrijft over zijn bestseller De man die de taal van de slangen sprak, die afgelopen maart in een Nederlandse vertaling van Jesse Niemeijer verscheen bij Uitgeverij Prometheus. 

Klik hier om deze bijdrage als pdf te downloaden.

door Cornelius Hasselblatt

ALS JE BIJ HET LEZEN VAN DE BOVENSTAANDE TITEL aan de slechtheid van de mens, valse slangen en gespleten tongen denkt, heb je het mis. De nieuwe roman van de Estische auteur Andrus Kivirähk, die eind maart 2015 bij uitgeverij Prometheus verscheen, gaat over iets totaal anders. Maar misverstanden zijn de Esten wel gewend, omdat hun land, hun taal, hun cultuur en geschiedenis in het buitenland relatief onbekend zijn. Ook in Nederland weten de meesten weinig over dit land aan het noordoostelijke einde van de Oostzee, al gaan wel steeds meer Nederlanders met vakantie naar Estland.

Waar ligt Estland eigenlijk precies? Mijn favoriete beschrijving luidt: ten zuiden van Finland – ervan uitgaande dat de meeste Nederlanders wel ongeveer weten waar Finland ligt. En dan heb je Estland en de Esten ook meteen in de juiste context geplaatst, want hun taal is nauw verwant met het Fins. Samen met het Hongaars, het Samisch en nog een tiental talen die in Rusland worden gesproken en sterk bedreigd zijn, maakt het deel uit van de Finoegrische taalgroep. Dat is de grootste niet-Indo-Europese taalfamilie in Europa. Bijna alle andere talen in Europa, zoals Nederlands, Engels, Duits, Frans, Russisch, Zweeds et cetera, horen bij de Indo-Europese groep, inclusief het Lets en het Litouws, de talen van de zuidelijke buurlanden van Estland. Met deze twee landen wordt Estland graag samengevoegd onder de noemer ‘de Baltische staten’, maar de Esten zelf zien zich liever als onderdeel van een noordelijk verband. Zij vinden Zweden en Finland veel interessanter, en een gemiddelde Est weet minder over Litouwen dan een gemiddelde Nederlander over Luxemburg.

De taalverwantschap met de Finnen heeft de Esten in de tijd van de Sovjetbezetting (1940/44-1991) als het ware ‘gered’, want zij konden Finse televisie kijken en er gingen veel Finse toeristen naar Estland. Het Wirtschaftswunder van Estland na de Zingende Revolutie van 1989 is dus mede te danken aan de taalconnectie met Finland. En taal is inderdaad enorm belangrijk voor de identiteit van de Esten.

En hiermee zijn we terug bij het boek dat ik aan het begin noemde. Want in de roman De man die de taal van de slangen sprak, die in 2007 in Estland verscheen en daar een bestseller werd, gaat het over het beheersen van de taal, taalverlies en de rol en functie van taal. Maar dat is niet de enige reden voor het grote succes, want de auteur Andrus Kivirähk (1970) had toen al een aantal boeken gepubliceerd en was een geliefde schrijver bij jong en oud. Kivirähks humor, zijn virtuoze taalgebruik en fantasievolle scheppingen zijn in de Estische literatuur ongeëvenaard. Terwijl Jaan Kross (1920-2007) in de jaren negentig van de vorige eeuw met zijn in ruim 25 talen vertaalde historische romans de wereld veroverde, kan de een halve eeuw jongere Andrus Kivirähk ons nu misschien vertellen hoe de wereld in elkaar zit. Of zat. Want deze roman is, net als in het geval van Jaan Kross, wiens leven volgens recensent Michaël Zeeman een weerspiegeling van de geschiedenis van Estland was, eveneens een roman over Estland en zijn geschiedenis. Maar het gaat tevens over de hele mensheid, of nog beter: over het punt waarop de mens het vermogen heeft verloren om in harmonie met de natuur te leven. Het is, zoals de recensent van Le Monde schreef, een ‘van de allerbeste hedendaagse romans over eenzaamheid’. Want als je het contact met de natuur verliest, is het einde zoek.

De ‘man die de taal van de slangen spreekt’ leefde ergens in de Middeleeuwen, toen – en dat is een historisch feit – Estland door Duitse kruisridders werd veroverd en gekerstend. In de roman verlaten steeds meer mensen het bos waar ze oorspronkelijk leefden en trekken naar de dorpen. Want daar is het moderne leven, daar kun je leven volgens de nieuwe mode die de veroveraars hebben meegebracht. Maar dan moet je wel je oude gewoontes afleggen, vergeten, afleren. En kennis van de taal van de slangen is er één van. De hoofdpersoon beheerst deze taal net nog, zijn oom had hem die geleerd, en dus kan hij nog enigszins met de slangen en alle andere dieren communiceren. De dieren begrijpen hem als hij iets in de slangentaal zegt en gehoorzamen hem. De beste vriend van onze held is een adder, zijn zus woont samen met een beer en zijn moeder verzorgt hem dagelijks met verse eland. Is dus alles kits in het bos?

Verre van dat. Ten eerste wordt het daar steeds leger, omdat iedereen zo nodig in het dorp naar de pijpen van de veroveraar moet dansen. De Oerkikker, symbool voor welzijn en bescherming, is verzonken in een diepe slaap en er zijn niet meer voldoende mensen om hem wakker te maken. Want daar moet je de slangentaal voor beheersen, en bovendien heb je een heel koor nodig, één mens is niet genoeg. De melancholie van de ondergang waart er dus wel degelijk rond.

Ten tweede zijn er in het bos tegenstrijdige krachten, waaronder een oude druïde die de harmonie met de natuur heeft verbroken. Hij gelooft in mensenoffers en is net zo krankzinnig als de veroveraars, zodat het gevaar dus van twee kanten komt. De druïde is bij de verdediging van zijn rituelen zelfs zo ver gegaan dat hij de oren van de wolven, die vrienden van de mensen waren en hen van melk voorzagen, met hars heeft dichtgeplakt, waardoor ze de slangentaal niet meer kunnen horen. Een fatale handeling, omdat de wolven vanaf dat moment vijanden van de mens zijn – als gevolg van de irrationaliteit van de druïde.

Met deze ingrediënten, waarbij ook veel authentiek materiaal uit de rijke Estische folklore is verwerkt, construeert Andrus Kivirähk een fantastisch-allegorisch verhaal over de geschiedenis van de mensheid – opgehangen aan de geschiedenis van Estland, maar het thema is universeel. Of je het nu de nieuwe kleren van de keizer noemt, de zelfkolonisatie van de gekolonialiseerde of het Stockholm-syndroom: van al die dingen zit er iets in. Maar het is vooral een verhaal dat zich richt tegen het meedoen en meelopen, een verhaal dat aan de eigen kracht en het eigen verbeeldingsvermogen appelleert.

Dat wordt het duidelijkst door de manier waarop religie in het boek voorkomt: of je nu meedoet aan de gekte van de oude druïde of de absurditeiten van het nieuwe, geïmporteerde geloof napraat – waar is het verschil? Dat is er natuurlijk ook niet, dat weten we allang, maar Kivirähk maakt dat nog eens op subtiele maar ook hilarische en fantasierijke wijze duidelijk. Daarmee is hij ook iemand, net als Jaan Kross, die in feite op zoek is naar de derde weg. Er moet toch nog iets anders zijn dan rechts of links, bruin of rood, of wat dan ook? Het antwoord van Kivirähk luidt: jazeker, die derde weg is er, hij ligt in onszelf, in ons eigen verleden, in de kracht van onze natuur. En dat laatste bedoelt hij in dubbel opzicht, namelijk in onze eigen natuur en in de ons omringende biotoop. Want, en dat is cruciaal: de tweedeling tussen natuur en cultuur, tussen mens en niet-mens, tussen mens en slang – die is er simpelweg niet. Alles is één. Oftewel: alles was één en zou het weer kunnen worden.

Hier vertoont Andrus Kivirähk overeenkomsten met de (natuur)filosofie van de derde grote K van de Estische literatuur: Jaan Kaplinski (1941). Kaplinski staat wat betreft generatie tussen Kross en Kivirähk in en hij wordt al jaren, net als indertijd Jaan Kross, een kandidaat voor de Nobelprijs genoemd. Dit toverwoord heb ik in verband met Kivirähk nog niet gehoord, maar het zou me niet verbazen als dat over tien jaar gebeurt. Want De man die de taal van de slangen sprak is inmiddels in zeven talen vertaald en in elk land met groot enthousiasme ontvangen.

Het is wellicht geen toeval dat zo’n roman uit Estland komt – een land dat groter is dan Nederland, maar waar slechts krap 1,3 miljoen mensen wonen. Dat zijn Den Haag en Amsterdam samen, meer niet. En eromheen ligt veel, heel veel bos.

__________________________

Cornelius Hasselblatt was van 1998 tot 2014 hoogleraar Finoegrische talen en culturen aan de Rijksuniversiteit Groningen en publiceerde onder meer Geschichte der estnischen Literatur (2006) en Van IJstijd tot Skype. Korte geschiedenis van Estland (2012).

__________________________

De man die de taal van de slangen sprak

Andrus Kivirähk, De man die de taal van de slangen sprak
Uitgeverij Prometheus, maart 2015
ISBN: 9789044626308
400 pagina’s

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s