Armada-redacteur Tycho Maas verblijft voor promotieonderzoek aan de Universiteit van Stellenbosch, Zuid-Afrika. Regelmatig schrijft hij over ervaringen, achtergronden en actualiteiten rond taal, literatuur en cultuur in het land met elf officiële talen. In de Kaapse archieven vond hij deze maand temidden van scheepsadministratie een oude liefdesbrief.
De koloniale archieven in Kaapstad herbergen niet alleen VOC-geschiedenis. Dat bleek maar weer eens toen ik er in een doos met scheepslogboeken een Nederlandstalige liefdesbrief uit 1821 tegenkwam. Hij gaat als volgt:
Waarde Heer!
Ik hoop dat u, weledele, aan mijn landklimaat – aan de (mogelijk daaruit ontstane) gevoeligheid van mijn gestel – maar vooral aan uw uitmuntende persoonsverdiensten zult toeschrijven dat ik (een jonge juffer) de singuliere vrijmoedigheid betoon u deze brief te doen toekomen.
Gehoord hebbende, waarde heer, dat uw schip zeilree ligt om de Kaapse oever te verlaten, dringen mijn hart en mijn lot mij u een betuiging te doen, waartoe ik geen ander middel weet uit te denken. De folterende onzekerheid of het lot wel immer weer uw lieve tegenwoordigheid mij zal verlenen, dwingt, zeg ik, mij.
Doe, brave jongeling, mij het genoegen (ach, moge het u ook behagen) en vervoeg eerstaanstaande zondagavond om 7 uur u in de Compagniestuin. Ik zal terzelfder tijd aldaar ginds en weer wandelen, vergezeld door mijn dienstmeid, welke, zodra wij elkaar onder ’t oog komen, ik, ter herkenning, zal doen vertrekken. Lieve S.., ik bid u, doe dit! Stel de zo naar u hijgende hoop niet teleur maar vereer op dat bezieltoogd uur mij met uw allerovertreffende tegenwoordigheid.
Mag ik, hartrovend oogbekoorder, uw bed- en lotgenote niet zijn, dan zal uw, hoezeer verlangde en gebeden tegenwoordigheid, slechts te meer verwoestend voor mijn rust, te wanhoopvoedend voor mijn hart zijn. Zo, lieve jongeling, dit onverhoopt plaatsheeft, indien ik (moordende taak) verplicht word uw beeld en aandenken uit mijn ziel te weren, zij dan toch zo goed en toon mij slechts menselijkheid en wellevendheid door ter gemelde tijd en plaats de twee hier volgende regels mij te doen toekomen:
“Daar ik de pijnen ken van ’t vruchtloos minnend hart,
Onthou ’k u mijn gelaat ter mindring uwer smart.”
Uw teerminnende Dienares
Vol verlangen naar het genoegen en de eer
U mondeling haar naam te verklaren
Een krachtige, beeldende brief! De vorm – ganzenveer op gewatermerkt papier – is misschien niet meer van deze tijd maar het gevoel van hoop, verlangen en kwetsbaarheid heeft aan herkenbaarheid weinig ingeboet. Wat betreft de Compagniestuin: die was ooit de moestuin van de VOC maar is tegenwoordig een park – met voor dates een comfortabel café-restaurant.

Ik voel me bevoorrecht dat ik door zo’n brief in iemands leven mag meekijken maar ik voel me ook een insluiper. Juist dit soort persoonlijke, oude teksten laat me nadenken over waarom en hoe ik ze her- of vertaal. Ik probeer de actualiteit van het verleden over te brengen, om te laten zien hoe weinig we als mensen door de tijd heen eigenlijk veranderen in onze emoties en gedachten. Misschien ben ik nu als promovendus al de verstokte docent die wil laten zien dat oude boeken óók spannend kunnen zijn.
Uiteraard heb ik gesleuteld aan de tekst zoals die hierboven is weergegeven; oude teksten toegankelijk maken betekent keuzes maken. De spelling heb ik bijvoorbeeld aan het moderne Nederlands aangepast. Ik wil graag dat de lezer niet na hoeft te denken over interpunctie en schrijfwijze maar vind het niet erg dat hij soms moet nadenken over wát hij nu eigenlijk leest: de woordkeuze van de juffer heb ik bijna intact gelaten.

Maar de ingrijpendste verandering is toch wel de weglating van meer dan driekwart van de brief. De teerminnende brievenschrijfster had haar bladzijden nauwgezet volgeschreven met allerhande uitweidingen over liefde, leven en lot. Een betoog kon vroeger op meer waardering rekenen wanneer de schrijver veel bronnen uit het verleden aanhaalde. De anonieme verliefde was een intelligente jongedame, die haar Bijbel en de klassieke teksten goed kende. Door haar liefdesboodschap daarin in te bedden, liet ze zien dat zij een opleiding had gehad. Zo onderbouwde ze haar kandidatuur voor die knappe kapitein-ter-zee.
Tegenwoordig vinden we zulke namenstrooierij maar vervelend – zeker in een liefdesbrief! – en interpreteren we impliciete verwijzingen naar obscure bronnen uit het verleden sneller als een zoektocht of opschepperij dan als een subtiele aanprijzing. Alleen de dichtregels aan het slot heb ik intact gelaten – want zijn uitstekend te begrijpen zonder enige achtergrondkennis. Ik heb de alinea’s zo geprobeerd te kiezen dat de moderne blog-scanner de brief snel kan lezen – zonder het gevoel te krijgen dat hij iets heeft gemist.
Wat nu te denken van mijn ‘samenvatting’? De denkwereld van de schrijfster en haar tijd zijn welzeker grotendeels weg. Aan de andere kant is de kern van de brief intact gebleven.
Zoals de kapitein mocht oordelen over de verliefde juffrouw, is het aan u, bloglezer, om te overwegen hoe succesvol mijn hertaling is.
__________________________
Bronnen
‘Waarde Heer!’, los handschrift verplaatst naar map MS124, Weskaapse Argiefbewaarplek / Western Cape Archives and Records Service, Roelandstraat 72, Kaapstad. Hier geciteerd en afgebeeld met toestemming van het hoofd van de leeszaal.
Titelfoto: plattegrond van de Company’s Garden afkomstig uit Peter Kolbe, Nauwkeurige en uitvoerige Beschryving van die Kaap de Goede Hoop (1727).
Foto ”Die Kompanjiestuin’ met uitzicht op Tafelberg’ van auteur.
Kaapse oever, 1821
“Waarde heer, wat een genoegen is het ons dit bericht te mogen lezen, waarin het u – naar onze mening- is gelukt het gevoel van de juffer op de lezer over te brengen.”
Eindje, 2016
“Lekker tekstje, ga zo door.”