Begin mei was een Nederlandse kinderboekenschrijver op bezoek in Kaapstad, onder meer om inspiratie op te doen voor een deeltje over slavernij in een geschiedenisreeks over Hollanders overzee. Tijdens een schoolbezoek in een achterstandswijk die tijdens Apartheid voor de zwarte bevolking gereserveerd was, stelde hij leerlingen de vraag waarom Jan van Riebeeck in 1652 voor de VOC de nederzetting aan de Kaap stichtte. ‘Om de zwarte mensen uit te moorden?’ opperde een vinger uit het publiek.
Op verschillende congressen heb ik mogen vertellen over mijn onderzoek naar hoe Europeanen vroeger tegen de inheemse bewoners van Zuid-Afrika aankeken. Dat is niet alleen maar kommer, kwel en rassenscheiding. Natuurlijk, Van Riebeeck liet een dikke, hoge heg planten om de Khoi buiten de deur te houden, of om ze het op zijn minst moeilijker te maken om koeien uit zijn nederzetting te stelen. Maar dat idee is niet zonder meer terug te leiden tot een van nature diepgeworteld wantrouwen jegens alles wat niet-blank was.
Zeker, het viel de Europeanen wel op dat die mensen aan de Kaap niet blank waren. Bartolomeu Diaz, de Portugese ontdekkingsreiziger die in 1488 als eerste de Kaap rondde, schreef, in mijn vertaling: ‘ze waren zwarten, met kroeshaar zoals die van Guinea.’ Maar wat Diaz veel opvallender (en vervelender) vond, was dat hij hun taal niet kon verstaan, wat de handel om eten nogal bemoeilijkte.
We hebben nog een kleine tweehonderd verslagen uit de periode 1488-1652, die vertellen over de Khoi, de oorspronkelijke bewoners van de Kaap en omgeving. Jammer genoeg worden ze bijna niet gelezen en liggen ze te verstoffen in archieven, zodat een periode van 164 jaar geschiedenis vergeten wordt, in Zuid-Afrika en daarbuiten. Sommige verslagen zijn krabbels van ongeschoolde dekzwabbers, andere zijn semi-academische verhandelingen over volkenkunde. Maar allemaal geven ze een uniek, persoonlijk, Europees perspectief op hoe Europeanen naar de Khoi keken. Dat voelt minder stijf dan de officiële VOC-administratie van Van Riebeecks tijd.
De Hollander Cornelis de Houtman (die bij de Portugezen had moeten spioneren hoe ze zo succesvol hadden kunnen worden op zee) vond net als Diaz de taal bijvoorbeeld ook onbegrijpelijk. ‘De Hottentotten spreken erg onbeholpen, zoals die lui die Duits praten,’ schreef hij in 1595. De Engelsman John Davys vond dat in 1598 ook: ‘als ze spreken, klokken ze in hun keel, zoals een broedse kip – heel eigenaardig.’ Het was de eerste kennismaking met een taal met klikklanken, en de Europeanen vergeleken dat graag met dieren: verslagen noemen verder nog ganzen, apen, kalkoenen, schapen en uilen.
Maar wat de vroege bezoekers van de Kaap zich vooral afvroegen, was hoe het zat met de beschaving van de Khoi. In die tijd betekende beschaving christendom. Cham, zoon van Noach, was immers naar Afrika getrokken, en de bewoners van dat continent moesten dus zijn nazaten zijn. Er kon maar één conclusie bestaan: de Khoi waren zo lang afgescheiden geweest van het christelijk centrum dat hun beschaving bijna uitgedoofd was geraakt. Daarom praatten ze natuurlijk ook zo raar. En anders was hun taal vast vergeten bij de spraakverwarring van Babel.
Zo kon het dat Vasco da Gamma in 1497 schreef dat de Khoi ‘op vier of vijf fluiten begonnen te spelen, en eigenlijk aardig harmoniseerden, zeker voor zwarten van wie we geen muziek hebben te verwachten’. En in 1612 schreef chirurgijn Ralph Standish: ‘Het land [aan de Kaap] is vruchtbaar en aangenaam, maar de inwoners zijn woestelingen, zonder geloof, taal, wetten of behoorlijk bestuur. Het is naar mijn mening betreurenswaardig dat zulke schepselen zo’n zalig land bewonen.’ Aan de hand van volkenkundige criteria kon gemeten worden in hoeverre de christelijke vlam was uitgedoofd.

Er bestond nogal wat discussie over waar de Khoi stonden op de ladder van beschaving. Konden ze beter beschreven worden als mensachtige beesten of als beestachtige mensen? Want hoe kwam het dat dat christelijk vuur was uitgedoofd, en, nog belangrijker, hoe kon dat vuur weer aangewakkerd worden? Wanneer Sir Thomas Herbert in 1626 schrijft dat de Khoi op apen lijken, bedoelt hij niet alleen dat hun gewoontes beestachtig zijn, maar vooral ook dat er geen sprankje hoop op een christelijk vlammetje meer is.
Door middel van deze vroege vorm van volkenkunde werd geprobeerd om de verspreiding van de mensen over de wereld sinds Noach in kaart te brengen. Het resultaat was een soort stamboom. Daarbij gold grofweg: hoe zwarter de huidskleur, hoe langer weg van de christelijke bron. Later zou dit principe de basis vormen voor rassenscheiding. Maar dan zitten we al veel dichter op de moderne tijd.
__________________________
Titelafbeelding: vroegstbekende vroegmoderne kaart van het gehele Afrikaanse continent. Houtsnede, ingekleurd, 26 x 35 cm., Sebastian Münster, Cosmographia uniuersalis (Basel 1554).