Mieke van Zonneveld Dossier ‘De Poëzieparade’: Nederlands/Engels
Sinds vorig jaar ben ik stadsdichter van Hilversum. Hilversum is officieel geen stad, maar de verwarring is begrijpelijk: het dorp heeft drie treinstations, negentigduizend inwoners en welkomstbordjes met het dorpswapen en in blauwe letters: ‘Welkom in de mediastad!’ Vooral dat laatste zou je op het verkeerde been kunnen zetten. Toch zijn er mensen die zich geweldig kwaad kunnen maken als je je vergist. Van mijn voorganger begreep ik dat hij regelmatig ernstig vermaand werd op zijn Twitteraccount: Hilversum is geen stad! Je bent een dorpsdichter! Ja, wat dacht hij wel!
Ik vraag me af wat deze fanatici beweegt. Misschien werden ze op jonge leeftijd geconfronteerd met een neef die op bruiloften het onthutsende nieuws placht te brengen dat de zogenaamde mediastad geen stadsrechten had en dus eigenlijk een dorp was. Zulke neven bestaan. Ook ik heb tientallen keren het onthutsende nieuws mogen horen. Vervolgens heb ik het op mijn beurt weer doorgegeven aan onwetende vrienden en vriendinnen, misschien omdat ik, zelf op het verkeerde been gezet door het welkomstbordje, mijn verrassing wilde delen. Of als schild tegen degenen die de vergissing maken dat het hier gaat om een belangrijk inzicht, ja, dat het onderscheid tussen wijze en dwaze mensen hierin bestaat dat de ene groep wel en de andere niet weet dat Hilversum een dorp is.
Als stadsdichter heb je te maken met deze mensen. Het is weliswaar goed mogelijk, zelfs waarschijnlijk, dat de fanatici niet weten van mijn bestaan (ik heb nauwelijks volgers op Twitter), maar ik weet wel dat zij bestaan (al is het onduidelijk met hoevelen ze zijn). Vaak maakt dat niet uit. Om te vieren dat Hilversum al 100 jaar mediastad is, las ik een gedicht voor voor een kleine groep welwillende genodigden, die geen aanstoot hadden genomen aan de uitnodiging, althans niet zo veel dat ze niet waren komen opdagen en van wie ik dus vrij zeker wist dat ze niet, als ik aangekondigd werd als ‘stadsdichter van Hilversum’, ‘Dorp! Dorp!’ zouden gaan scanderen. Mocht er toch zo’n fanaticus zijn binnengeslopen, dan had ik me alvast nog verder ingedekt door mijn gedicht te beginnen met de regel: ‘Je bent een dorp, geen stad zegt men.’ Ja, zo ver ben ik bereid te gaan om mijn hachje te redden.
Het is een troostende gedachte dat iedere Hilversummer de vrijheid heeft om me niet te volgen op Twitter of Facebook, om de pagina in De Gooi en Eembode, waar enkele keren per jaar een gedicht van mij staat, over te slaan en om gelegenheden waarbij ik voordraag te mijden. Toch is er een fenomeen waaraan hij niet kan ontsnappen en dat hem nolens volens een vers in zijn gezicht slingert: het muurgedicht.
Er zijn twee soorten muurgedichten. Je hebt gedichten die eerst een ‘gewoon’ bestaan leiden en dan later op een muur terechtkomen en je hebt gedichten die geschreven zijn om op een muur te komen. De meeste muurgedichten vallen in de eerste categorie. Leiden bijvoorbeeld heeft er 120. Ik heb een sterke voorkeur voor die eerste categorie, om twee redenen.
Ten eerste is het zo dat gedichten die eerst een tijdje los van die muur geleefd hebben nooit op die muur terecht zouden zijn gekomen als niet iemand – een architect, iemand van de gemeente, een andere dichter – het mooi of anderszins de moeite waard had gevonden. Er zijn heel veel gedichten geschreven in allerlei tijden en op allerlei plaatsen, maar juist dit gedicht heeft iemand getroffen en daarom staat het op die muur. Bij gedichten die geschreven worden voor een muur speelt dit selectiecriterium geen rol.
De andere reden is dat het schrijven van zo’n muurgedicht – een gedicht dus waarvan je al voor je een letter hebt geschreven weet dat het op een muur moet komen – knap lastig is. Dat heeft ook weer twee redenen.
De eerste reden is dat ik niet weet voor wie ik schrijf. Natuurlijk weet je dat nooit echt, maar als je een bundel uitgeeft bij De Bezige Bij of voordraagt bij Het Tuinfeest in Deventer, weet je vrij zeker dat bijvoorbeeld de status van de gemeente Hilversum de mensen worst zal wezen. Bij zo’n muurgedicht weet ik helemaal niets zeker. Helaas zit ik ook niet zo in elkaar dat het me niet kan schelen wat de mensen van mij en mijn gedichten denken, al ben ik gaarne bereid het tegendeel te beweren tegenover degenen die vinden dat dat wél zou moeten. Kortom: boven op de poëticale eisen die ik mezelf stel, stapelt een mij onbekend publiek allerlei andere wensen en verwachtingen waaraan ik onmogelijk kan voldoen.
Het andere probleem is dat die muur zich met het gedicht bemoeit. In een bundel kun je een lang gedicht laten doorlopen op de volgende bladzijde, en het is niet erg als ervoor of erna een heel ander gedicht staat, dat er niets mee te maken heeft. Bij een muurgedicht is dit anders. Het gedicht moet op een elegante manier op de muur passen in een lettergrootte die vanaf de straat leesbaar is. Ook moet het op een of andere manier passen bij het gebouw of de omgeving.
Mijn eerste muurgedicht verscheen op de school waar ik werk. Omdat het een internationale school is met een relatief groot percentage leerlingen dat nog helemaal geen tot weinig Nederlands kan lezen, moest het gedicht half in het Nederlands en half in het Engels geschreven worden. Ook moest het een voor leerlingen herkenbaar beeld oproepen van de sfeer op school. Het was een honds karwei.
Toen het gedicht dan toch eindelijk af was en opgestuurd, zat ik opgelucht in de zon aan een gracht in Gent en deed ik wat je nooit moet doen als je opgelucht aan een gracht in Gent zit. Ik pakte mijn telefoon en opende mijn mailbox. Daar viel ik midden in een verhitte correspondentie tussen twee betrokkenen, van wier gemoedelijke samenwerking het muurgedicht afhankelijk was. Het had er alle schijn van dat het hele project afgeblazen zou worden. Ik dacht terug aan mijn geploeter op dat hondsmoeilijke vers en werd hoe langer hoe strijdlustiger. Ik begon driftig te appen en te mailen tot alle gemoederen gesust waren en was pas gerust toen ik bericht kreeg dat de schilder begonnen was.
Binnen een week stond het gedicht op de muur. Het staat daar nu al geruime tijd in een lettergrootte die goed zichtbaar is vanaf de straat en is een succes: er heeft zich nog geen enkele boze dorpeling gemeld.
________________________
Mieke van Zonneveld studeerde Nederlands en oudheidkunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam en is dichter, letterkundige, docent Nederlands en redacteur van Armada.
Zij is ‘stadsdichter’ van Hilversum, treedt o.a. regelmatig op bij Salons georganiseerd door het Feest der poëzie (http://www.feestderpoezie.nl).
In 2013 won ze de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd. Voor haar debuutbundel Leger (2017) ontving zij de Eijlders Poëzie Aanmoedigingsprijs 2017 en in 2018 de vijfjaarlijkse Eline van Haarenprijs. De bundel is bekroond met de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs 2019.
Voor Armada schrijft zij onder meer over poëzie in haar rubriek In afgemeten regels (https://armadawereldliteratuur.nl/category/%E2%80%A2-in-afgemeten-regels).
________________________
Introfoto: Mieke van Zonneveld bij haar muurgedicht ‘Ensemble’
‘Our voice entails an ambiguous art/ it unites us and sets me apart.’// ‘Mijn tegenstem hinkt zonder jouw melodie/ en mank is ze lang zo krachtig niet.’// ‘We travel the earth and each other’s worlds/ Wipe away borders with the soles of our feet.’// ‘En zingen meerstemmig in tientallen talen/ een grenzeloos lied.’