Het hoopje tuinafval dat een berg werd

André P. Brink vertaald door Michiel Angenent

“De gemeinte,” zei mijn oom Gaarjal graag, “is ein van de kwoalike dinge die de commeniste uitgevonde hebbe.” En geen argument kon hem van zijn standpunt afbrengen. Oom Gaarjal is dood met een testament dat – ongelukkig genoeg in strijd met de wet – bepaalde dat het zijn erfgenamen verboden werd ooit een cent gemeentebelasting te betalen. We hadden destijds nog onze schouders opgehaald over de oude baas en gevonden dat hij van een molshoop een berg maakte. Maar nu de gemeente bezig is om een berg te maken van een hoopje gras voor mijn deur, begin ik me af te vragen of oom Galjaar het in zijn wijsheid misschien toch bij het rechte eind heeft gehad. 

De zaak begon klein. Op de dag dat ik het huis kocht, rekende ik erop dat er nou een mooie tijd van samenwerking tussen mij en mijn plaatselijke overheid in het verschiet lag. De eerste lichte teleurstelling deed zich voor toen mijn plaatselijke overheid drie maanden na mijn intrek nog geen aanstalten had gemaakt het grasperk voor mijn deur te komen maaien. Ik stuurde de afdeling parken een keurige brief. Zonder resultaat. Ik schreef een tweede brief en kreeg, in het Engels, als antwoord dat ik mij tot de afdeling welzijn moest richten. Ik richtte me tot de afdeling welzijn, eerst in het Afrikaans en toen in het Engels. Waarop ik van de inspecteur van de gezondheidszorg het bericht ontving dat het buiten zijn jurisdictie viel. 

Tegen die tijd was het gras al zo’n beetje een wildernis, en ik richtte me met oprechte bezorgdheid tot de gemeentesecretaris. Binnen een maand kreeg ik als antwoord dat er aan de zaak aandacht werd besteed. In het Engels. Nadat er aan de zaak vijf weken lang intensieve aandacht was besteed, verzocht ik beleefd doch dringend of er misschien ook iets aan gedaan kon worden, aangezien het gras een bedreiging aan het worden was voor bezoekers. Ik kreeg als antwoord dat er aan de zaak aandacht werd besteed. Twee weken later waren gemeentelijke vrachtwagens voor dag en dauw met een hoop herrie aan het werk om elk stukje gras in de hele buurt zo ongeveer met wortel en tak uit te roeien. Behalve bij mij voor de deur. 

Ik verzocht de gemeenteraad, in het Afrikaans, om alsjeblieft Iets Aan Deze Zaak Te Doen. De gemeenteraad berichtte me, drie weken later en in het Engels, dat er aan de Zaak, Zoals Ze In Hun Vorige Schrijven Al Bericht Hadden, Aandacht Werd Besteed

Nu was de maat toch wel zo’n beetje vol. Dezelfde dag nog pakten mijn tuinman en ik het perk eigenhandig aan met grasmaaiers, schoppen, harken, snoeischaren en zo meer, maakten het netjes schoon en harkten het gras op een hoopje. ’s Avonds verwittigde ik de gemeenteraad, in het Afrikaans, ervan dat ik hun werk voor hen had gedaan en dat zij alsjeblieft alleen nog maar hun hoopje gras hoefden komen te verwijderen, aangezien ik het niet nodig had. 

De gemeente stelde me er een week later, in het Engels, van in kennis dat ze tuinafval alleen verwijderden tegen een vooraf te betalen vergoeding. 

Ik wees de gemeente er, in het Afrikaans, op dat ik van mijn eigen tuinafval geen last had en dat het hun eigen grashoopje was dat moest worden verwijderd. 

Daarna doodse stilte. Zon en regen kwamen en gingen en het hoopje begon tekenen van verrotting te tonen. Tot zowat een maand later. Toen lag er een aangetekende kennisgeving van de gemeente op mijn deurmat, nog wel in twee talen, om mij er zeer streng op te wijzen dat het een overtreding van regulering zus en zoveel en sub-clausule zoveel was om tuinafval op de perken te deponeren en dat er, tenzij ik binnen veertien (14) dagen na datum van dit schrijven mijn perk schoon zou maken, ‘gerechterlijke stape’ tegen mij zouden worden ingesteld. 

Ik schreef de gemeente een vrij lange brief om hun Afrikaans te corrigeren en opnieuw hun aandacht op het feit te vestigen dat het hun eigen afval was dat op m’n perk lag en of ze dat alsjeblieft zouden willen komen verwijderen als ze niet wilden dat ik een of ander soort stap tegen hèn in zou beginnen te stellen. Zelfs voor mij reikte mijn geduld niet zo ver. 

Een week later daagde hier op mijn drempel een mijnheer van de gemeente op, zwaaiend met mijn brief in zijn hand. “Mijnheer,” zei hij gegriefd, “ik wil alleen maar dat mijnheer moet weten dat ik het niet ben die verantwoordelijk is voor het slechte Afrikaans in die brief.” 

“Mijnheer,” zei ik, “ik heb nooit gezegd dat u daarvoor verantwoordelijk bent. Ik heb alleen maar gezegd dat jullie brief in geradbraakte taal was opgesteld. En bovenal wil ik dat jullie nou jullie afvalhoop komen verwijderen.” 

“Ja, mijnheer,” zei hij, “Zolang mijnheer maar weet dat het niet mijn schuld is.” 

Dat was het laatste wat ik hoorde of zag van mijn plaatselijke overheid.

Drie weken later greep ik zelf maar weer naar de pen, nu niet in mijn moedertaal, maar in het Engels, en vroeg zo beheerst mogelijk of het de geachte heren zou behagen hun gras voor het volgende belastingjaar te komen verwijderen. 

En waarachtig, twee dagen later was hun ploeg werklieden daar en maakten ze het perk voor het huis prachtig schoon. En ze reden al het pas gemaaide gras weg. Alleen het verrinneweerde vuile hoopje van destijds bleef maar liggen. 

Weer naar mijn pen grijpend, in het Afrikaans, vroeg ik de overheid toen: of, als het dan teveel moeite was om het hoopje op een vrachtauto weg te rijden, ze niet wilden overwegen hier maar een koe langs te sturen om het hoopje gras af te komen vreten? 

Twee weken later een antwoord in het Engels om me op regulering zus-en-zo te wijzen die het me verbood om er binnen de gemeentelijke grenzen een koe op na te houden. 

Geachte heer, schreef ik terug, ík wil geen koe. Stuur er een van jullie om jullie eigen gras af te komen vreten. 

Drie dagen later stond de inspecteur welzijn hier op de stoep om mijn melkinstallatie te onderzoeken en vast te stellen of deze aan de gemeentelijke regels voldeed. 

Ik probeerde hem met zijn neus in het grashoopje te duwen, figuurlijk gesproken dan toch: “Dáár is mijn melkinstallatie,” zei ik, “En zeg maar tegen de gemeenteraad dat mijn separator het ook niet doet.” 

Omwille van de duidelijkheid schreef ik maar wéér een brief, in mijn moedertaal, om zo gelaten mogelijk te zeggen: Mijne heren, goed, als jullie die liederlijke hoop dan niet weg willen rijden, dan zal ik hem maar ter wille van de lieve vrede op mijn eigen composthoop gooien. 

Per kerende post een antwoord: ze wilden graag onder mijn aandacht brengen dat dat gras gemeentelijk eigendom was en dat ik me blootstelde aan vervolging als ik het mij zonder toestemming zou toe-eigenen. 

Houd jullie hoop, schreef ik terug. Kom hem maar halen. En schiet een beetje op, want nou word ik kwaad. 

Nauwelijks een week later, daar werd ons hoopje weggereden. Ik kon mijn eigen ogen niet geloven. Maar de volgende morgen kreeg ik een rekening van verschuldigde kosten voor de verwijdering van mijn tuinafval, krachtens ik weet niet welk sub-artikel van wat voor wet dan ook. 

Ik stuurde de rekening onbetaald terug met een paar gepaste tips over wat ze ermee konden doen. Doodse stilte. Tot vanochtend. Toen kwam er hier een bode van de rechtbank met een dagvaarding vertellen dat ik over vier weken voor moet komen, omdat ik er een koe op na houd en omdat ik het dier bovendien zonder toezicht op het perk voor mijn huis laat grazen. 

André P. Brink, “Die berg uit die hopie vullis”. In: Die klap van die meul. Kaapstad, 1974, p. 119-123; herdrukt in Mal- en ander stories. ’n Omnibus van humor deur André P. Brink. Kaapstad, 1999, p.98-101, 

Vertaling (gebaseerd op de herdruk 1999), Michiel Angenent  – Utrecht, maart 2020 

Over de schrijver

 André P. Brink (1935-2015) was een bekende en veelzijdige schrijver in Zuid-Afrika. Hij pu-bliceerde zowel in het Afrikaans als in het Engels. 

Aan het begin van zijn letterkundige carrière was Brink een van de sturende krachten achter de beweging van de Sestigers die ageerde tegen apartheid en de censuur die deze met zich meebracht. Zijn werk riep van meet af aan tegenstrijdige reacties op en Brink onderging zelf enige publicatieverboden. Via vertaling van zijn werk in het Engels, vaak van eigen hand, wist hij internationaal mensen tegen apartheid te mobiliseren. 

André P. Brink laat een enorme literaire erfenis achter zowel op het gebied van proza, po-ezie, en drama, alsook essays en academische werken, literaire kritieken, krantenartikelen, novelles, reisverhalen, humoristische sketches, memoires en talloze vertalingen. Brink was naast schrijver ook redacteur en als hoogleraar verbonden aan de Universiteit van Kaapstad. 

Net als de Zuid-Afrikaanse schrijvers Nadine Gordimer en J.M. Coetzee werd Brink voorge-dragen voor de Nobelprijs voor de literatuur en hoewel hij deze uiteindelijk niet won, ont-ving hij wel de Martin Luther King Prize en verwierf hij internationale faam: zijn werk is we-reldwijd in meer dan 30 talen vertaald. 

Als grote lijnen in Brinks werk zijn naast de sterk autobiografische elementen de rijkdom aan literaire prikkels en het maatschappelijk engagement aanwijsbaar. Brink heeft zich als schrij-ver voortdurend verder ontwikkeld: nieuw werk staat telkens in het teken van nieuwe tijden en wordt gekleurd door Brinks eigen drang tot kunstzinnige vernieuwing. 

Dat Brink ook humoristisch werk publiceerde, is buiten Zuid-Afrika minder bekend. In de loop der jaren publiceerde hij een paar honderd schetsen in kranten. Deze schetsen, die hij-zelf ‘vingeroefeninge’ noemde, werden in vier bundels verzameld en uitgegeven. Ze vorm-den een ‘lewendige en geskakeerde mosaïek waarin spot, humor, onnutsigheid en ook sati-re, weemoed en nostalgie mekaar afwissel’, zo schrijft de achterflap van Mal-en ander Sto-ries , waarin een selectie van schetsen staat. 

Ook de hier gepubliceerde schets over het hoopje tuinafval is afkomstig uit deze bundel en was eerder opgenomen in Die klap van die meul. Het is de eerste keer dat iets van Brinks humoristische werk in het Nederlands vertaald is. Uit deze schets blijkt dat Brink zich niet al-leen kon opwinden over de ernstige situatie van zijn land, maar zich ook aan kleinigheden uit het dagelijks leven in het dorp kon ergeren. En op de achtergrond speelt het venijn van zijn ergernis over de groeiende dominantie van het Engels over het Afrikaans. Dat maakt de-ze schets van de tweetalige schrijver en hoogleraar Engels des te interessanter. 

Uitgelichte afbeelding: MskPhotoLife/Shutterstock

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s