Vertaling: Ewout van der Knaap
Tot mijn negentiende kende ik geen muren. Nauwelijks was de collegevrije periode aangebroken of ik werd met de eerste muur geconfronteerd, en wel midden in de stad waarin ik was geboren en opgegroeid.
Elke hoofdstad heeft wel enclaves die door een muur omringd zijn. Een strafinrichting bijvoorbeeld of een ambassade. Normaal gesproken denk je er niet over na wat zich achter een muur afspeelt en ga je er gewoon aan voorbij, alsof die er niet is. Een muur is niet alleen een scheidingswand maar ook een dekmantel.
Op een wereldkaart is een landsgrens niets meer dan een bibberige lijn die een bonte taartpunt van een territorium afgrenst van een ander stuk. Die lijn kan echter in sommige gevallen veranderen in een frontlinie. Geen enkele waarzegger die levenslijnen in een handpalm kan duiden lukt het om uit een grenslijn het lot van een reiziger af te lezen.
Ik liep om het terrein van de ambassade van de Sovjet-Unie heen en vond uiteindelijk de hoofdingang. Naast een getraliede tourniquetdeur stond een cabine, waarin heel goed een simultaantolk had kunnen zitten. In plaats daarvan stond er een man in uniform die me met strakke wangspieren observeerde. De zon scheen bemoedigend neer op mij en op een gestreepte kat die daar op dat moment voor mijn neus wat rondwandelde. Anders dan zij moest ik het terrein van de ambassade betreden. De bewaker van het diplomatieke slot vroeg mij streng en minachtend wat ik daar te zoeken had. Wie een visum aanvraagt, wordt een groot crimineel potentieel toegedicht.
In Yokohama stapte ik op een passagiersschip en direct bevond ik mij op een brede landsgrens die uit water bestond. De Stille Oceaan zou, als hij verticaal zou staan, een ongelooflijk hoge, blauwe muur zijn. De golven van de oceaan namen het schip met een horizontale vriendelijkheid op, maar enkele uren later stak er een hevige storm op.
Wat achter de grens op mij wachtte, was de donkere loop van een machinegeweer. Bij een pascontrole kon iedereen worden neergeschoten. Wat zou ik aan een geldig visum hebben als ik plotseling door de god Inari bezeten zou worden en als een waanzinnige zou wegrennen? Ik zou de bevelen van de grenspolitie niet kunnen begrijpen en gewoon kunnen doorlopen. De bewakers zouden me dan neerschieten.
Wat zou er gebeuren als ik met een schrijfster werd verward die de politiek van een Mauerstaat in dichtvorm bekritiseerde?
Toentertijd wilde ik achter de Muur studeren. Mijn liefde voor de Slavische literatuur was daarvoor niet de enige reden. Als er een gedegen opleiding voor auteurs zou bestaan, dan zou “muurwetenschap” een verplicht vak moeten zijn. Hoe schrijf je versleutelde lyriek die door een dicht web van censuur heen komt? Hoe gedraag je je als je op een dag wordt verrast door een persoonlijk telefoontje van Stalin? Die zegt dat hij je werk bewondert en graag wil dat je zijn biografie schrijft. Welke adjectieven moet je vermijden als je het aandurft zijn aanbod te weigeren?
Wie vandaag de dag in een bestendige democratie denkt te leven kan er niet vanuit gaan dat dat eeuwig zo blijft. Vrijheid van meningsuiting is een voertuig met een achteruitversnelling. Liever een fiets dan een auto, want een fiets kan niet achteruit rijden. Een dictatuur is makkelijker te herkennen als die achter een muur ontstaat.
Op het sovjet-havencomplex wierpen tien blonde kinderen zich op mij. Ze wilden kauwgom van me hebben. Maar die had ik niet bij me. Toen kwam er een jongeman tevoorschijn die vroeg of ik mijn jeans tegen zijn bontjas wilde inruilen. Ik wilde niet met blote benen door Siberië reizen.
Ik stond op het perron en zag een mooie, donkergroene trein aankomen, waarin Anna Karenina had kunnen zitten. Toen begon een lange treinreis waarbij ik al snel vergat de dagen te tellen. Elke tel die voorbijging werd gemarkeerd door een witte berk in het gouden landschap. Vijfduizend kilometer reisde ik door Siberië zonder een enkele muur te zien. De Oeral, die Azië geografisch van Europa scheidt, was geen muur maar een verheffing. Hij wiegde de trein als een pasgeboren kind en controles kwamen er niet.
Pas na een dag of tien zag ik weer een grens met bewapende mannen. Ik had gedacht dat er binnen het Oostblok geen scherpe grens kon zijn. Kennelijk had ik mij vergist. Ik hoorde de grens, het was een hevig geratel in de nacht. De assen van de trein moesten worden verwisseld. Na de grens veranderde de spoorwijdte, zodat de mensen beseften dat de doorlaatbaarheid niet vanzelfsprekend is.
In Warschau bestudeerde ik, voordat ik de trein naar Oost-Berlijn nam, nog één keer zorgvuldig de lijst die mij samen met het visum in de hand was gedrukt. Daarop stond alles opgesomd wat je niet mocht invoeren Onder andere stond er “pornografische foto’s” en “militair speelgoed” op. Ik was bang, want ik zou zonder het te weten een verboden voorwerp kunnen bezitten. Wat is pornografisch? Waar ik ben opgegroeid gold in de jaren zeventig een simpele regel die iedere douanebeambte kon begrijpen: schaamhaar mocht niet zichtbaar zijn. Ik wist nog niets van de activiteiten van nudisten in socialistische landen. Wat is militair speelgoed? Mijn fruitmesje had de vorm van een samoeraizwaard. Mijn haar dat toentertijd – geïnspireerd op een Britse rockband – als een champignon was geknipt, zou als een kritische toespeling op de paddenstoelwolk kunnen worden geïnterpreteerd.
Tegenover me in de treincoupé zaten twee DDR-burgers, met wie ik in gesprek raakte. De dames waren midden vijftig, nieuwsgierig en goedhartig. Eén van hen vroeg me of het klopte dat er in Japan geen bedden zijn en de mensen op de vloer moeten slapen. Ik knikte en mompelde schuchter het woord ‘futon’. Vervolgens haalden ze een enorme taart uit hun reistas en gaven die aan mij voor onderweg. Ze sneden er niet een of twee stukken vanaf, de hele taart belandde op mijn schoot. En dat alleen omdat ik thuis geen bed had.
Ik bezocht een paleis waarin talrijke Egyptische, Etruskische, oud-Griekse en Romeinse wezens woonden. Ik heb een grote, uitgestorven boekhandel gezien, waarin alle boeken een rode rug hadden en naar aarde roken. De Muur heb ik niet gezien. Op de plek waar hij zou staan zag ik opnieuw mannen in uniform met machinegeweren. Er zit een gat in de film van mijn geheugen. In de volgende scène bevond ik mij al achter de Muur, in een stad waar zelfs een vuilnisbak glansde en in het riool de champagne schuimde. West-Berlijn. De Kurfürstendamm, die ik vandaag de dag eerder vanwege zijn nostalgische, terughoudende – om niet te zeggen armzalige – grauwheid charmant zou vinden, was toentertijd de belangrijkste etalage achter de Muur en moest de materiële rijkdom van het Westen indrukwekkend presenteren.
Ik zag de Muur niet, maar voelde haar druk, die mijn adem belemmerde. Het was puur het besef dat ik mij in de buurt van een levensgevaarlijke muur bevond. Het was midden augustus, maar de buitenlucht voelde koud, als een bijvoeglijk naamwoord dat de stille oorlog karakteriseerde. Ik zou liever de Muur hebben gezien dan de materie die ik er later met een hamer vanaf had kunnen bikken en had kunnen inpakken in een plastic zakje. Maar de Muur is voor mij ongenaakbaar en onvoorstelbaar gebleven. Toen hij viel, was het niet meer dan een beeld op de televisie. Ik reed erheen en had geen andere keuze dan een van de vele internationale muurtoeristes te zijn. Ik werd ineens in het Engels aangesproken, wat mij argwanend maakte. Met de val van de Muur werd ik plotseling een buitenlandse. Later veranderde de Muur in een vrolijke slinger vol mozaïek en soms, als ik er per ongeluk bovenop ga staan, hoor ik hem schreeuwen. De muur in mijn geheugen bestaat nog steeds uit de gewapende mannen die bereid waren op bevel op mensen te schieten.
Op onze waterblauwe planeet worden telkens weer nieuwe muren gebouwd. Waar een muur staat, wordt het leven aan beide kanten bedreigd. Waar geen muur meer staat, moeten we vechten tegen onze eigen waanvoorstelling dat de anderen die geen kauwgom hebben, hierheen zouden kunnen komen om ons dit luxeproduct af te pakken.
Over de auteur:
Yoko Tawada (1960) schrijft gedichten, essays, toneelstukken en romans in het Japans en in het Duits; sinds 1982 is ze woonachtig in Duitsland. Zij ontving onder meer de prestigieuze Akutagawa-literatuurprijs (1993) en de Yomiuri-prijs (2013). In Duitsland werd haar werk onder andere bekroond met de Chamisso-prijs (1996), de Goethe-medaille (2005) en de Carl-Zuckmayer-medaille (2018) voor haar verdiensten voor de Duitse taal. In haar roman Etüden im Schnee (2014, Memoires van een ijsbeer, vertaald door Gerrit Bussink) treden drie ijsberen als vertellers op: de bekende Knut, diens moeder en grootmoeder. De Engelse vertaling van haar dystopische roman Kentoshi werd met de U.S. National Book Award for Translated Literature bekroond, de Nederlandse versie heet De laatste kinderen van Tokyo (2019, vertaald door Luk van Haute). Het verhaal Die unsichtbare Mauer verscheen oorspronkelijk in Tawada’s bundel Akzentfrei (Konkursbuch Verlag 2016).
Over de vertaler:
Ewout van der Knaap is hoogleraar Duitstalige literatuur en cultuur aan de Universiteit Utrecht.