De herfst van Donald Trump

Maurits Lesmeister

De dictatorroman van Gabriel García Márquez1

In 2020 viel Gabriel García Márquez een twijfelachtige eer te beurt. Als zijn El amor en los tiempos del cólera (1985) door Mariolein Sabarte Belacortu in 1987 niet was vertaald als Liefde in tijden van cholera, had (op z’n minst literatuurminnend) Nederland het waarschijnlijk niet tot vervelens toe gehad over ‘zus en zo in tijden van corona’, maar hadden we daar een minder gemaakt poëtische uitdrukking voor gevonden. Het zou echter zonde zijn om alleen dat bescheiden deel van zijn oeuvre de aandacht te geven bij een terugblik op het vorige jaar. Een roman die aanzienlijk meer te zeggen heeft over de recente geschiedenis, is een ten onrechte veel minder gelezen, maar niet minder grootse roman: De herfst van de patriarch, Márquez’ dictatorroman (El otoño del patriarca, 1975, vertaling 1976, eveneens Sabarte Belacortu). Het boek leest, ontstellend genoeg, als een verslag van de nadagen van Donald Trump.

Een wezenlijk kenmerk van de schrijver Márquez is dat hij in de eerste plaats verslaggever was, en dat zijn werk als romancier met die ervaring doorweven is. Andersom is ook het geval. Een selectie van zijn journalistiek proza heeft in zes deeltjes een weg naar een Nederlandse uitgave gevonden. En terecht: zijn beschrijving van eetgewoontes in de Sovjet-Unie uit Op reis achter het IJzeren Gordijn (een vrij willekeurig gekozen voorbeeld) kan zich meten met de meest evocatieve passages in zijn fictieve werk. Márquez nam het zelf dan ook nooit zo nauw met de grens tussen fictie en verslag. Wat meestal wordt bestempeld als magisch realisme, noemde hij in interviews steevast beschrijvingen van zijn ervaren (Zuid-Amerikaanse) werkelijkheid, hooguit met een vergrootglas erop. De herfst, als onderdeel van Márquez’ thematisch vrij consistente oeuvre, kan dan ook handvatten bieden om grip te krijgen op Nummer 45. Ik wil hier twee parallellen aanstippen: de taal die Márquez ontwierp voor deze roman en zijn behandeling van zijn eeuwige hoofdthema, de eenzaamheid.

Márquez concipieerde naar eigen zeggen De herfst als één beeld, net als al zijn andere romans. In dit geval was dat beeld een stokoude dictator in een paleis vol koeien. Latijns-Amerikaanse dictators zijn in zijn optiek net veeboeren, die over hun have heersen. De dictator van dienst in De herfst is een man van onbepaalde leeftijd (tussen de 107 en 232 jaar oud, is de enige indicatie die we krijgen), die al sinds mensenheugenis heerst over een naamloos land aan de Caribische kust. Hij lijdt aan achtervolgingswaanzin, toenemende doofheid en een fenomenale zakbreuk. Zo’n 250 pagina’s lang zwerft hij door zijn paleis, voert een schrikbewind – waarvan de zakken vol afgehakte hoofden die in het laatste hoofdstuk de kop opsteken het beste en meest plastische voorbeeld zijn –, en vertoont op geen enkel moment een greintje realiteitsbesef. Zijn raison d’être bestaat alleen uit het in stand houden van zijn macht, en zelfs daarvan is het niet duidelijk of die werkelijk bestaat: misschien is die macht alleen een verzinsel van mensen die hem willen laten geloven dat hij die bezit.

Taal

Márquez heeft een taal gesmeed die opzettelijk ondoorzichtig is. Vier jaar Trumps manier van communiceren in het Witte Huis bekijken maakt duidelijk hoe gepast dat is. Je kunt veel over de man zeggen, maar niet dat hij samenhangend spreekt. Zijn ongrijpbaarheid als president kan misschien ten dele verklaard worden uit het feit dat het eenvoudigweg niet altijd duidelijk was wat hij nou precies wilde zeggen, en dat er weken gespeculeerd kon worden over een tweet of drie zinnen in een speech. Zijn presidentiële toespraken kenmerkten zich, net als zijn campagneteksten, door het voor de vuist weg overstappen op het eerstvolgende thema dat zich voordeed. Precies dat hallucinatoire karakter heeft ook De herfst. Tijdens het schrijven, in 1971, liet Márquez zich interviewen door Ernesto González Bermejo. Het concept van de roman was er toen al jaren. ‘Het probleem zit hem in het schrijven,’ merkte de auteur bij die gelegenheid op, ‘en ik ervaar grammatica daarbij als een korset.’ Op de vraag wat hij daaraan had gedaan, antwoordde hij: ‘Ik heb die een tijdje geleden de laan uitgestuurd.’

Die uitspraak is nauwelijks overdreven. De opbouw van de hoofdstukken vertoont onmiskenbaar sporen van Honderd jaar eenzaamheid, de roman die hij daarvoor schreef: de romans delen de sprongen tussen tijden en personages, en het vermengen van een hechte thematische kern per hoofdstuk met het uitwaaieren in neventhema’s, met panoramische vertellingen tot gevolg. In bijna alle hoofdstukken komen dezelfde personages en motieven aan bod, in telkens wisselende constellaties: de caleidoscoop krijgt een draai bij elke nieuwe beschrijving, die het beeld dat de lezer dacht te hebben iedere keer een beetje vervormt.

In De herfst breekt Márquez daarnaast echter radicaal met elke suggestie van eenheid van perspectief. Niet alleen strekken de zinnen zich uit over vele pagina’s (het laatste hoofdstuk is één zin, meer dan zestig pagina’s in de uitgave van de Verzamelde Romans) en krijgen daarbij iets onontkoombaars; bovendien permitteert Márquez het zich om de verteller van het ene op het andere moment te laten wisselen. In een hoofdstuk dat vooral gaat over de gewoonte van de generaal om er een legertje dubbelgangers op na te houden, van wie een zekere Patricio Aragonés het loodje legt op de manier die aan de dictator zelf was voorspeld, wordt op zeker moment een moord beschreven:

‘…hij glimlachte om hen en om zichzelf in het huis in zijn droom waar de muren van ongebluste kalk rood werden van mijn bloedspetters…’

Er is geen manier om erachter te komen naar wie het voornaamwoord ‘mijn’ precies verwijst, en zelfs de vertelsituatie is niet helemaal vast te stellen. Het kan een droom van de dictator over zijn eigen dood zijn, of een beschrijving van de dood van een dubbelganger; ‘mijn’ kan naar de generaal zelf verwijzen, die eerder in de zin in de derde persoon wordt beschreven, of het perspectief weergeven van een dubbelganger die een politieke moord voor zijn opdrachtgever opvangt. De tekst is een doolhof, de gangen zijn nachtmerries.

Een politiek boek

Vanaf zijn eerste roman, Afval en dorre bladeren (La horajasca, 1955), heeft Márquez geschreven over eenzaamheid. Eenzaamheid is bij hem nooit een louter particulier gegeven: bij Márquez fungeert het als het tegenovergestelde van solidariteit, en daarmee als een politiek begrip. Dat de dictator in De herfst minstens net zo eenzaam en leeg is als alle leden van de familie Buendía uit Honderd jaar eenzaamheid, komt niet alleen door dat hij de hoofdpersoon is in een parabel over macht, dat hij een symbool is voor alle dictators van Zuid-Amerika. Zijn eenzaamheid onderstreept zijn falen als politiek figuur, als staatshoofd: het feit dat hij geen enkele consideratie heeft met wie dan ook en dat hij van een ontstellende emotionele leegheid is.

De generaal ziet er geen been in om tegenstanders uit de weg te laten ruimen, en voor de leider van een land houdt hij zich verrassend weinig bezig met bestuurlijke aangelegenheden. Die zijn er wel degelijk: regelmatig wordt hij geraadpleegd over kwesties als volkshuisvesting of natuurrampen. Hij is er alleen ten enenmale niet in geïnteresseerd.

Zijn liefdeloosheid jegens zijn generale staf en zijn volk wordt des te nadrukkelijker aangezet door het contrast met de gevoelens die hij wel koestert voor twee vrouwen in zijn leven. Er is de enige vrouw voor wie hij zich wel uitkleedt als hij met haar naar bed wil (anders dan voor de vrouwen in zijn harem, die hem een legioen zevenmaandskinderen baren), en zonder wie hij het niet meent vol te kunnen houden.

‘Zo bewaarde hij haar de rest van zijn leven, aanwezig, totdat de laatste heimweegevoelens door de kieren van zijn geheugen wegspoelden en alleen maar haar beeld overbleef op het stuk papier waarop hij Leticia Nazareno van mijn ziel geschreven had kijk eens wat er van mij geworden is zonder jou…’

En dan is er de moeder. Haar vereert de dictator zozeer dat hij een pauselijke nuntius ontbiedt om haar heilig te verklaren na haar dood, die hij tot het einde heeft begeleid, inclusief het verzorgen van haar stinkende zweren. Als de heiligverklaring niet blijkt te lukken, neemt hij het heft in eigen hand:

‘…hij benoemde haar tot patrones van de natie, genezeres van de zieken en meesteres van de vogels en riep haar geboortedag uit tot nationale feestdag, en in het tweede artikel werd vanaf het moment van de uitvaardiging van dit decreet de staat van oorlog afgekondigd tussen deze natie en de troepen van de Heilige Stoel.’

Zijn liefde voor deze twee vrouwen heeft iets buitensporigs, iets onmatigs. Zijn aanhankelijkheid aan hen, zijn afhankelijkheid van hen kan enerzijds vertederen, maar maakt tegelijk iets anders gruwelijk duidelijk. Buiten hen hecht hij zich aan niemand definitief, en draait alles om zijn ego. Dat krijgt daardoor alle ruimte om uit te groeien tot buitengewone grootte, en de hele roman beheerst. Alles wat en iedereen die buiten zijn eigenbelang valt, of buiten zijn eigen belevingswereld, doet er eenvoudigweg niet toe, of kan ten minste van het ene op het andere moment onherroepelijk in waarde kelderen. In een episode die aan het afserveren van Steve Bannon doet denken, valt zijn jarenlange rechterhand in ongenade.

‘… en toen gingen de gordijnen open en kwam de voortreffelijke divisiegeneraal Rodrigo de Aguilar binnen op een zilveren dienblad in zijn volle lengte uitgestrekt op een bed van bloemkolen en laurierbladeren, in kruiden gemarineerd, goudgeel gebakken in de oven, afgemaakt met een uniform met vijf gouden amandelen voor de plechtige gelegenheden en de koorden voor zijn grenzeloze moed op de korte mouw, veertien pond medailles op zijn borst en een bosje peterselie in zijn mond…’

Ik twijfel bij deze passage altijd of ik heel hard moet lachen om de virtuoze vermenging van de restaurantgidsenstijl met beschrijvingen van militaire opsmuk – nadat we op het verkeerde been zijn gezet over de aard van de binnenkomst –, alleen maar moet huiveren om de onbegrensde gruwelijkheid van het tafereel, of juist de absurde willekeur van de veroordeling het meest ijzingwekkende moet vinden.

Márquez’ dictator is een figuur waartoe het nooit eenvoudig is je emotioneel te verhouden. Hij wisselt continu van rol tussen een kleinzielige baby van 107 à 232 jaar en een tiran van monsterlijke proporties. Hij is een man zonder maat, in de meest wezenlijke zin van het woord, want hij is zowel te groot als te klein om hem helemaal te begrijpen. Maar wat de episode in elk geval duidelijk maakt is dat de wispelturigheid van de patriarch het gevolg is van zijn eenzaamheid en die vervolgens continu voedt, en dat die eenzaamheid een politiek gegeven is.

De herfst van de patriarch mag wat mij betreft gelden als een van Márquez’ beste boeken. Het deelt een belangrijke eigenschap met de grote Griekse tragedies, namelijk dat het in staat is een combinatie van afschuw, angst en sympathie op te wekken voor de gruwelijkste misdaden. De in de roman beschreven moord op tweeduizend kinderen, bijvoorbeeld, is niet alleen een misdaad tegen de menselijkheid, maar tegelijkertijd de oplossing van een majeur politiek probleem – in dit geval een uit de hand gelopen lotto-fraude. Het boek grossiert in dubbelzinnigheden en werpt continu vragen op: wat moet ik met dit personage? Hoe lang mag ik hem sympathiek vinden? Mag ik hem tegelijkertijd verafschuwen én medelijden met hem hebben? Hoe wenselijk is het als ik met hem meevoel, als ik me overgeef aan de mogelijkheid die fictie biedt om je in te leven in de meest groteske, misdadige figuren?

De kracht van het boek is dat het geen antwoord geeft op die vragen. Tegelijkertijd is het ontluisterend dat juist de roman die geschreven is als weergave van de meest archetypische dictator van de Márquez zo bekende Zuid-Amerikaanse bananenrepublieken, je het gevoel geeft mee te kijken in de laatste maanden van de Amerikaanse president in het Witte Huis.

1 Ik heb voor dit stuk gebruik gemaakt van de uitgave van de Verzamelde Romans van uitgeverij Meulenhof uit 2007. Het geciteerde interview is opgenomen in een verzameling getiteld Ik was al beroemd voordat iemand mij kende (Meulenhof, 2007).

Abstract

In zijn roman De herfst van de patriarch (1975) beschrijft Márquez de archetypische Zuid-Amerikaanse dictator die hij veel van dichtbij had meegemaakt. Daarmee schreef hij echter ook een boek dat uitstekend geschikt bleek als beschrijving van de nadagen van Donald Trump in het Witte Huis. In deze bijdrage laat ik zien dat zowel het taalgebruik van Márquez als zijn behandeling van eenzaamheid als politiek concept uitnodigen tot een lezing langs die lijnen. Márquez hanteert in deze roman een letterlijk onnavolgbare zinsstructuur die de lezer ontdoet van bijna alle grammaticale houvast, en gebruikt de eenzaamheid van zijn protagonist om uitdrukking te geven aan zijn totale gebrek aan solidariteit met zijn bevolking.

Auteursbio

Maurits Lesmeister (1991) is classicus. Hij studeerde Letterkunde aan de Vrije Universiteit en doceert klassieke talen aan het Johan van Oldenbarnevelt-gymnasium in Amersfoort. Daarnaast is hij redacteur van het tijdschrift Roma Aeterna en houdt hij zich bezig met neo-Latijnse poëzie uit de Napolitaanse Renaissance.

Plaats een reactie